CDA: ´Eerlijke boterham´ voor boeren, telers en vissers, en maatregelen tegen machtsmisbruik door supermarkten

(6 september 2014) CDA-kamerlid Geurts werpt zich op als beschermheer van primaire producenten (boeren, telers en vissers). In een initiatiefnota vraagt hij de regering om hun onderhandelingspositie te verbeteren. Hij pleit voor beter toezicht op het gedrag van supermarkten en voor nader onderzoek naar de gevolgen van margeverdeling in de voedselketen en naar machtsmisbruik door inkoopcentrales. Ook wil hij dat producentenorganisaties worden toegestaan en dat de ruimte binnen de kartelwetgeving (mbt. samenwerking tussen ondernemers in visserij, land- en tuinbouw en visserij) wordt verduidelijkt.

(door: Rob Bleijerveld)

Op 27 augustus [1] diende CDA-kamerlid Jaco Geurts een opiniestuk (initiatiefnota) in bij de Tweede Kamer waarin hij zich hard maakt voor voedselzekerheid en voedselveiligheid in Nederland en ¨dus voor een sterke Nederlandse landbouwsector¨.

Volgens de parlementariër leveren de primaire producenten in Nederland een kwalitatief en kwantitatief hoogstaand product ten bate van onze eerste levensbehoefte, en zorgt de agrarische sector als geheel voor een grote bijdrage aan de Nederlandse economie (¨denk aan het exportbelang¨). Op de lange termijn is de sector van groot belang voor de welvaart hier en elders in de wereld (¨denk aan de voedselvoorziening van de groeiende wereldbevolking¨). Ondertussen zien de potentiele opvolgers in de familiebedrijven geen toekomst meerin het boerenbedrijf door zorgen over inkomen, maatschappelijk draagvlak en betrouwbaar overheidsbeleid.

Om niet geheel afhankelijk te worden van het buitenland en de geopolitieke verhoudingen moet Nederland zorgen voor het behoud van de eigen agrarische sector. Anders lopen we volgens hem het risiko dat er voedseltekorten optreden en dat de consumentenprijs wordt opgedreven. Een hoge mate van onafhankelijkheid kan alleen worden bereikt als we er voor zorgen dat de agrarische sector niet verder wordt uitgeknepen zodat (nòg meer) boerenbedrijven failliet gaan. Boeren, tuinders en vissers moeten hier een ¨eerlijke boterham¨ kunnen verdienen en dat kan alleen als er – van boer tot consument – ¨eerlijke afspraken¨ worden gemaakt over duurzaamheid, dierenwelzijn en de prijs die daar tegenover staat.

De huidige marktstructuur zorgt echter voor teveel belemmeringen om zo´n eerlijke boterham te verdienen. Dat komt door de (te) grote machtsconcentratie in de voedselproductieketen op het niveau van de inkooporganisaties van supermarkten [2]. De inkomens van boeren, tuinders en vissers staan daardoor ernstig onder druk. De primaire producenten kunnen volgens Geurts het hoofd amper boven water houden en hun innovatieve kracht wordt zó afgestompt. Passende maatregelen zijn nodig om er voor te zorgen dat de voedselproductieketen (¨agro-nutriketen¨) met haar relatief kleinschalige karakter overeind blijft en dat de producenten onderling mogen samenwerken.

Noodzakelijke maatregelen

In zijn nota pleit Geurts voor de volgende maatregelen [3]:
1. de instelling van een onafhankelijke toezichthouder voor de agro-nutriketen die toeziet op de naleving van een gedragscode voor supermarkten, waarbij hun leveranciers in deze keten anoniem klachten kunnen indienen;
2. het toestaan van bundeling door ondernemers in de landbouw, tuinbouw en visserij in Branche- of Producenten Organisaties;
3. verduidelijking door de overheid over de uitzondering op het kartelverbod als het gaat om samenwerking tussen ondernemers in de land-/tuinbouw en visserij;
4. de instelling van nader onderzoek naar de gevolgen van de grote macht van de inkooporganisaties, met een focus onder andere op margeverdeling, diversiteit en kwaliteit van het productaanbod in de supermarkten.

Procedurevergadering Tweede Kamer

Op 9 september wordt tijdens een ¨procedurevergadering¨ van de vaste kamercommissie voor Economische Zaken besloten wanneer dit onderwerp uitgebreid ter sprake zal komen [4]. In november afgelopen jaar hield dezelfde commissie een zogenaamde rondetafelbijeenkomst over machtsmisbruik door inkoopcentrales en supermarktconcerns. Een aantal commisssieleden, waaronder kamerlid Geurts, bediscussieerden toen het thema met deskundigen en sectorvertegenwoordigers tegen de achtergrond van de ´prijzenoorlog´ tussen supermarkten en van een proef met een vrijwillige gedragscode voor eerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselketen [5].

Nota Geurts

Dhr. Geurts beschrijft in zijn nota treffend de ontwikkelingen binnen de voedselproductieketen zoals de toenemende marktconcentratie van supermarkten en hun inkoopcentrales tegenover de steeds zwakkere en afhankelijkere positie van een deel van hun leveranciers, de primaire producenten. Hij gaat ook in op het probleem van oneerlijke handelspraktijken en de uitgangspunten en gevolgen van de huidige mededingingswetgeving. Afsluitend houdt hij een pleidooi voor een ¨eerlijke economie¨ en licht hij de maatregelen toe die hij heeft voorgesteld.

Ongelijke marktverhoudingen

In de loop der jaren is de concentratie van de in- en verkoopmacht van supermarkten zowel in Nederland als in de rest van Europa steeds meer toegenomen. Het aantal supermarktbedrijven dat actief is in één land is afgenomen, terwijl meer en meer grote nationale spelers nieuwe afzetmarkten in het buitenland zoeken. Factoren die hebben geleid tot grotere marktmacht zijn onder meer het groeiende aandeel huismerken en de inzet van inkooporganisaties. In de Europese Unie zijn 12 centrales actief die voedingsmiddelen inkopen bij ongeveer 14 miljoen boeren ten behoeve van het boodschappenmandje van zo´n 500 miljoen consumenten. In Nederland gaat het om 5 centrales die inkopen voor Albert Heijn (Ahold), Superunie, Jumbo, Aldi en Lidl [6]. De afgelopen twintig jaar zijn de supermarktketens sterk financieel en economisch verweven geraakt met hun inkooporganisaties.

Nog een paar cijfers: Supermarkten verkopen ongeveer 80% van alle verkochte levensmiddelen. Van elke aan voedsel uitgegeven euro in Nederland gaat iets meer dan 50% naar supermarktbedrijven. Speciaalzaken verdienen nog maar 13% en marktkooplui 5%. De overige 30% is voor restaurants en cateraars.

Toenemend verschil in marktmacht

Door de machtstoename van de inkoopcentrales van supermarkten groeit ook hun onderhandelingsmacht ten opzichte van leveranciers in eigen land. Supermarktketens worden steeds minder afhankelijk van hun leveranciers door hun inkoopbeleid dat uitgaat van ¨de laagste prijs¨ en hun verticale marktversterking door de inzet van huismerken.

De concurrentie tussen de supermarktketens neemt echter ook toe. Schaalvoordelen en onderhandelingsmacht van de supermarkten leveren weliswaar prijsvoordelen op [7] voor de consument [8], maar de winsten stijgen niet of nauwelijks (gemiddelde winstmarges: 2%). Geurts waarschuwt: ¨Lage (consument)prijzen lijken voordelig voor de korte termijn, maar kunnen duur en risicovol zijn op de lange termijn. De voedselproductie wordt het land uitgedreven, waardoor afhankelijkheid toeneemt en prijzen mogelijk stijgen, ook voor de consument.¨

Oneigenlijke druk en dalende inkomens

Door hun lage winsten en omzetten vanwege de felle onderlinge concurrentie, willen de supermarkten steeds goedkoper inkopen. De zwakste schakel – de producent – is daarvan de klos. Zij hebben over het algemeen te maken met (zware) onderhandelingsdruk.

Supermarkten zetten hun leveranciers onder druk om akkoord te gaan met lage prijzen, vaak eisen ze zelfs verkoop beneden de kostprijs. Ook tijdens het onderhandelen over een contract wordt oneigenlijke druk uitgeoefend of worden oneerlijke voorwaarden opgelegd. En tijdens de contractperiode worden wijzigingen doorgedrukt, worden ongunstige promotionele eisen gesteld (bijv. het betalen van kortingen die supermarkten aan hun klanten aanbieden) of worden de contractvoorwaarden niet altijd nagekomen. In sommige gevallen houden afnemers zich zelfs niet aan de wettelijk vastgelegde betalingstermijn van 30 – 60 dagen.

Een bekend voorbeeld van oneigenlijke druk: de brieven van Albert Heijn, Jumbo en PLUS aan hun leveranciers waarin ze aangaven dat zij hun verkoopprijs eenzijdig met een bepaald percentage zouden verlagen. Tijdens de rondetafelbijeenkomst van 14 november in de Tweede Kamer kwalificeerde de vertegenwoordiger van de gezamenlijke supermarkten, Marc Jansen (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL)), dit als ¨stevig onderhandelen¨.
Een ander minder bekend voorbeeld: witloftelers die het al een jaar lang niet lukt om een prijs te maken die boven de kostprijs ligt…

Dilemma

Volgens Geurts zijn dat slechts een paar voorbeelden uit een hele reeks van misstanden. Eerder zei hij dat hem door producenten en leveranciers in vertrouwen is verteld dat ze met hun klachten niet zelf naar buiten durven komen, omdat ze vrezen alsnog het contract te verliezen of op een zwarte lijst terecht te komen. Het dilemma van boeren, tuinders en vissers is kiezen tussen niets meer mogen leveren omdat je hebt geklaagd, danwel je mond houden en onder de kostprijs leveren om in elk geval een zeer laag inkomen over te houden…. De producenten verdienen al veel minder een gemiddelde werknemer, terwijl ze juist meer geld nodig hebben om te kunnen investeren om concurrerend te blijven en om duurzaam te produceren.

Agrariërs die afhankelijk zijn van één afnemer kunnen het zich vaak niet veroorloven om nieuwe of gewijzigde voorwaarden te weigeren. De afnemer kan het product gemakkelijk elders betrekken maar de agrariër blijft mogelijk zitten met onverkoopbare oogst. Boeren en tuinders hebben onvoldoende marktmacht. Ze zullen niet snel een rechtszaak beginnen want het bewijs van misbruik is moeilijk te leveren, de contractuele voorwaarden kunnen onduidelijk zijn, er zijn hoge kosten mee gemoeid, de afloop is onzeker en de looptijd van een zaak is lang.

Daarnaast kampen de agrariërs met sterk fluctuerende maar relatief lage winstmarges. Stijgende vraag kan weliswaar meer winst opleveren, maar de hogere productiekosten kunnen ze vaak niet doorberekenen in de verkoopprijs. Ook een dalende vraag op de wereldmarkt of relatieve overproductie (door een goed oogstjaar of zoals nu door de Russische boycot) kan de prijzen drukken. Daarentegen zijn consumentenprijzen vrij stabiel en zijn de kosten van verwerking en logistiek vrij constant.

Minder aanbodkeuze

De consument koopt de meeste levensmiddelen bij de supermarkt; daardoor bepalen de laatsten wat we eten en waar het vandaan komt. De prijsstrijd tussen supermarkten en de opmars van huismerken gaat echter ten koste van het productaanbod (kwaliteit en duurzaamheid) en de diversiteit binnen een assortiment.

Dit heeft gevolgen voor innovatie bij de leveranciers. Zo wordt door de Nederlandse levensmiddelenindustrie steeds minder geïnvesteerd in vernieuwende producten en ligt de nadruk op procesefficiency. Ook het MKB investeert daardoor minder. Boeren en telers moeten op hun beurt steeds meer kiezen voor het produceren van ´bulk´ omdat de voorkeur van de afnemers door de schaalvergroting in toenemende mate uit gaat naar de aankoop van grote hoeveelheden van een bepaald product…

Het afnemende keuzeaanbod leidt echter ook tot afname van welvaart voor consumenten.

Nederlandse mededingingsrecht ontoereikend

Het Nederlandse mededingingsrecht beschermt leveranciers onvoldoende tegen machtsmisbruik omdat de nadruk ligt op economische aspecten, aldus de CDA-er Geurts. De Autoriteit Consument en Markt (ACM, voorheen NMA) toetst het functioneren van een markt uitsluitend aan de hand van de consumentenprijs (lees: de laagste prijs zonder te kijken naar de (middel)lange termijn), niet aan de prijs die een leverancier krijgt.

Artikel 24 van de Mededingingswet beschermt vooral afnemers tegen koppelverkoop, en partijen met een horizontale economische machtspositie tegen uitsluiting. Wat het niet doet, is economisch afhankelijke leveranciers beschermen tegen uitbuiting door het opleggen van oneerlijke voorwaarden of anderzins. Misbruik van vraagmacht is moeilijk aantoonbaar en voldoende jurisprudentie ontbreekt juist.

De ACM gaat uit van een goed functionerende markt (zonder misbruik) bij voldoende concurrentie tussen supermarkten. Geurts is het daarmee zeer oneens en citeert uit een onderzoek door het SEO [9]:
– ¨In potentie biedt het burgerlijk recht veel handvatten om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan, maar bieden deze in de praktijk onvoldoende soelaas.
– ¨Ook de mededingingswet ziet er op papier geschikt uit als instrument om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. Maar ook nu is de praktijk weerbarstig. Artikel 24 Mw richt zich alleen op ondernemingen met een economische machtspositie … Daarnaast is, naast het vaststellen van zo’n positie, het aantonen van misbruik hiervan moeilijk.¨   en
– ¨Analyse van bestaande wetgeving leert dat met name vanwege de vrees om de anonimiteit te verliezen en de relatie met de handelspartner op het spel te zetten de wetgeving niet effectief kan worden ingezet tegen oneerlijke handelspraktijken.¨

¨Van goede bedoelingen naar goed beleid¨

Geurts acht het vrijwillige initiatief van CBL, FNLI en LTO [10] voor eerlijke handelspraktijken flinterdun. Het gaat hier om een Nederlandse ´pilot´ die vorig jaar september van start ging [11]. Daarbij zijn een Europese gedragscode (Supply Chain Initiative)[11] en bijbehorende procedures en richtlijnen overgenomen. Een bedrijf dat klaagt over een oneerlijke handelspraktijk moet eerst overleg zoeken met zijn afnemer en kan pas daarna de zaak voorleggen aan een commissie waarin de drie geledingen [12] zitting hebben. Op dit moment hebben zich een groot aantal supermarkten, fabrikanten en groothandels uit heel Europa ingeschreven, maar vanuit de agarische hoek gaat het om slechts 6 ondernemingen of coöperaties!

Voor Geurts is het duidelijk: zelfs na 1 jaar van functioneren blijken individuele producenten er niets te zoeken te hebben. Dat, terwijl de gedragscode juist bedoeld was om kleine leveranciers een mogelijkheid tot verzet te bieden. Hij schat in dat dit komt door de administratieve last van het inschrijven en door het te zwakke mechanisme om geschillen te beslechten. Een geschil kan alleen openbaar voorgelegd worden aan een nationale commissie (die geen bindende adviezen kan geven of sankties kan opleggen).

Als deze vorm van bemiddeling niet werkt, kan men zijn zaak voorleggen aan de Europese evenbeen, maar de landbouwsector is daar niet vertegenwoordigd. Ook deze commissie heeft geen mandaat voor bindende adviezen. De enige sanktie die het kan opleggen, is om het bedrijf dat misbruik pleegde (tijdelijk) van de deelnemerslijst af te voeren.

Dit alles zal afnemers er niet van weerhouden om misbruik te plegen als ze dat willen. En producenten zullen op basis van dit systeem geen foute zaken aan de orde stellen.

In andere EU-lidstaten is ook sprake van marktconcentraties en klachten en ook daar is het aantonen en kwantificeren van oneerlijke handelspraktijken zeer moeilijk. In de meeste landen lukt het niet om voldoende duidelijk bewijs van misbruik op tafel te krijgen omdat de positie van de leveranciers zo kwetsbaar is. Ze melden zich niet bij de autoriteiten.

Uitgebreid onderzoek in de UK en Ierland toonde aan dat het probleem wel degelijk bestaat. Toch kon op deze wijze de omvang van het misbruik en de gevolgen ervan niet precies worden vastgesteld. Omdat de vrijwillige regels niet bleken te werken, is de Britse overheid overgegaan tot het instellen van bindende regelgeving en van een toezichthouder met sanktiemandaat. Het Ierse parlement buigt zich op dit moment over een gelijksoortig voorstel.

Kartelverbod

Wat de producenten een betere onderhandelingspositie zou geven ten opzichte van de afnemers, is de mogelijkheid tot afstemming en samenwerking met collega-bedrijven.

Maar de Europese mededingingsregels (art. 101) beperken de mogelijkheid tot samenwerken van individuele ondernemingen ten behoeve van het functioneren van de markt. Vissers-, telers- en boerenbedrijven mogen volgens het kartelverbod alleen prijsafspraken maken voor de verkoop van hun producten als ze een economische eenheid vormen. In de praktijk gaat het echter vooral om relatief kleine ondernemingen die produceren voor de wereldmarkt en die niet aan die voorwaarde voldoen. De ondernemers vinden dat deze regels hen te weinig ruimte geven, terwijl het toestaan ervan door de vele concurrentie niet snel noemenswaardige gevolgen zou hebben voor de consument.

Geurts: Naar een eerlijke economie

Om een goede basis te leggen voor voedselzekerheid en voedselveiligheid in Nederland en om het voortbestaan van voedselproducenten hier te garanderen, moet het proces de hele keten van producent tot consument worden verbeterd. Alle sectoren moeten zich inzetten om wat te doen aan de knellende marktstructuur en de dwingende vraag naar het goedkoopste product.

Om de positie van primaire producenten in de onderhandelingsprocessen met andere marktpartijen te versterken, moet er een autoriteit komen die de contractonderhandelingen en de contractvoorwaardenen toetst. Ook moet de overheid de onderlinge samenwerking van primaire producenten toestaan en ondersteunen.

Er is een andere beleidsrichting nodig voor het toezicht op het mededingingsrecht ten aanzien van producenten in de land- en tuinbouw en in de visserij.

Vrijwillige gedragscode werkt niet

Het fundamentele probleem van de ongelijke marktverhoudingen kan niet voldoende worden tegengegaan door de huidige aanpak van misstanden. De bestaande wetgeving en zelfregulering schieten tekort om effectief op te treden tegen oneerlijke handelspraktijken. Volgens het SEO zijn er tenminste aanvullende instrumenten nodig om dit te verbeteren, zoals een gepaste gedragscode, een kenniscentrum, alternatieve geschilbeslechting en ¨naming&shaming¨.

De proef met een Nederlandse vrijwillige gedragscode die op 16 september 2013 in werking trad en die binnenkort zou worden geëvalueerd, is door minister Kamp van Economische Zaken onlangs met een jaar heeft verlengd. Hij deed dit zonder dat er vooraf enige evaluatie is gedaan.

Deze gedragscode biedt echter geen oplossing voor agrarische ondernemers vanwege de te grote administratieve rompslomp, het gebrek aan mogelijkheden om anoniem te klagen en het ontbreken van een onafhankelijke behandeling van klachten. Er zijn overheidswaarborgen nodig om eerlijke handel en eerlijke contracten tussen ondernemers te garanderen.

UK: Groceries Code Adjudicator

Een effectief en onafhankelijk handhavingsmechanisme is noodzakelijk om eerlijke praktijken te waarborgen. Een voorbeeld daarvan is de onafhankelijke autoriteit die in het Verenigd Koninkrijk is ingesteld, de Groceries Code Adjudicator. Deze houdt toezicht, bundelt (anonieme) klachten van leveranciers en treft sankties wegens misbruik. Deze zomer riep de Europese Commissie de lidstaten op om nationaal maatregelen te nemen om kleine voedselproducten te beschermen door de uitvoering van de vrijwillige gedragscode te versterken. Een politieke opening om zo snel mogelijk te starten met de ontwikkeling in Nederland van een effectieve en onafhankelijke handhavingsautoriteit.

Toezichthouder Eerlijke Handel Landbouw & en Visserij

Naar voorbeeld van de Groceries Adjudicator in het Verenigd Koninkrijk zou hier een Toezichthouder Eerlijke Handel Landbouw & en Visserij moeten worden ingesteld [13] met het volgende mandaat:
– advies geven over de gedragscode aan afnemers en leveranciers;
– arbitrage bieden bij geschillen;
– onderzoek doen of de code wordt nageleefd bij ingediende klachten;
– handhaven van de gedragscode;
– sancties opleggen bij overtredingen van de gedragscode; en
– jaarlijks rapporteren over de eigen activiteiten.

De Britse mededingingsautoriteit, the Competition Commission, heeft daartoe eerst een algemeen verbindend voorschrift aan grote supermarkten opgelegd, de Groceries Supply Code of Practice. De bevat een serie gedragsregels voor de handelspraktijken tussen supermarktketens met een omzet van meer dan een miljard pond, en hun leveranciers.

De Nederlandse voorschriften voor eerlijke handelspraktijken kunnen blijven uitgaan van de huidige, vrijwillige Europese gedragscode, die wordt aangevuld met verduidelijkende voorbeelden van hoe het niet moet of wel kan. De nieuwe Nederlandse toezichthouder moet anonieme klachten van leveranciers kunnen onderzoeken en bij overtredingen van de gedragscode ook sancties kunnen opleggen. De mogelijkheid van anoniem klagen bij een onafhankelijke toezichthouder is van belang om de vrees van leveranciers voor het verlies van contracten te verminderen waardoor zij eerder klachten zullen gaan indienen.

Oprekking van wettelijke betalingstermijnen tegengaan

De nieuwe Nederlandse toezichthouder zou ook een actieve rol moeten krijgen in het tegengaan van het voortdurend oprekken van betalingstermijnen door inkoopcentrales en supermarkten. De gangbare praktijk is het oprekken van termijnen van 15 dagen tot wel 120 dagen. Grote bedrijven zijn gebaat bij (te) late betalingen aan crediteurs (leveranciers) en snelle inning bij debiteurs ten behoeve van een eigen gunstige boekhouding (optimalisering van hun kaspositie, balansratio’s en reële financieringsbehoefte). De kleinere leveranciers blijven daardoor zitten met onzekerheid over de betalingsdatum en een ongunstige kaspositie.

Dit is niet tegen te gaan op basis van de mogelijkheid van anoniem klagen alleen. Nodig is de invoering van een wet die het opleggen van een wettelijke rentevergoeding mogelijk maakt voor betalingen die langer dan 30 dagen na de factuurdatum op zich laten wachten.

De Nederlandse toezichthouder zou ook (anonieme) klachten moeten behandelen, bijvoorbeeld waar het gaat om overschrijding van wettelijke betalingstermijnen, indien er slechts één betrokken partij uit Nederland is. De agri-nutriketen gaat namelijk ook over de Europese grenzen heen.

Wettelijke grondslag gedragscode noodzakelijk

Anders dan in het Verenigd Koninkrijk bestaat er in Nederland geen wettelijke grondslag om een gedragscode eerlijke handelspraktijken per ministeriële regeling of algemene maatregel van bestuur op te leggen. Die grondslag moet er wel komen. Ook moet het instellen van een toezichthouder wettelijk worden geregeld. Aan de bestaande wettelijke consumentenbescherming tegen oneerlijke handelspraktijken (in boek 6, afdeling 3A BW) kunnen beide bovenstaande wettelijke maatregelen voor producenten worden toegevoegd.

Ruimte voor producenten- en brancheorganisaties

Boeren, tuinders en vissers zoeken naar samenwerkingsvormen als tegenwicht voor de toegenomen marktmacht van inkooporganisaties zodat ze betere prijzen kunnen krijgen voor hun producten. Het Europees landbouwbeleid (GLB) ziet een rol weggelegd voor samenwerkingsorganisaties (zoals coöperaties, telersverenigingen en producentenorganisaties) vanuit het belang van een efficiëntere productie en de verzekering van welvaart van landbouwers. En sinds kort kunnen de EU-lidstaten onder bepaalde voorwaarden producentenorganisaties erkennen.

Op EU niveau is het producentenorganisaties uitdrukkelijk opgedragen om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen en om afzet samen te bundelen. Onderzoek wijst uit dat hogere samenwerkingsconcentraties in de landbouw bijdragen aan betere prijzen. Zo kunnen landbouwers door middel van samenwerking in coöperatieven een groter deel van de toegevoegde productwaarde verkrijgen en heeft samenwerking onder veetelers (zuivel) geleid tot hogere prijzen en minder prijsfluctuatie.

In de EU zijn volgens het mededingingsrecht bepaalde vormen van samenwerking, zoals het maken van prijsafspraken, uitdrukkelijk verboden (art. 101 Verdrag over Werking van de EU). Kort na de instelling van de Interne Markt van de Unie (1992) is er echter een uitzonderingsbepaling vastgelegd voor de landbouwsector die door een aantal lidstaten (waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) is overgenomen in de nationale wetgeving. Nederland deed dat echter niet en de NMA/ACM was/is altijd heel terughoudend geweest met het toepassen van de uitzonderingsbepaling op het mededingingsrecht…

Uitzonderingsbepaling landbouw toepassen

Sinds eind vorig jaar is een vergelijkbare uitzonderingsbepaling voor de landbouwsector opgenomen in art. 209 van de Gemeenschappelijke Marktordening van de EU 1308/2013 [14]. Deze betreft uitsluitend afspraken van landbouworganisaties en producentenorganisaties die niet uitgaan van het vaststellen van identieke prijzen of van het uitschakelen van de concurrentie. Dit biedt enige ruimte voor agrariërs, omdat zij in een losser verband kunnen samenwerken dan alleen in een economische eenheid zoals een coöperatie. De Nederlandse mededingingsautoriteit en wetgever zouden de bepaling nu van het slot moeten halen en expliciet moeten opnemen in de Nederlandse mededingingswet.

De laatste hervorming van het Europese Landbouwbeleid maakt het mogelijk om in alle sectoren producentenorganisaties en brancheorganisaties op te zetten. Door de recente afschaffing van product- en bedrijfschappen in Nederland is er behoefte aan nieuwe organisatievormen (onder meer gericht op innovatie en verbetering van de productkwaliteit). Naar aanleiding van de motie Geurts besloot de regering in mei [15] een aantal relevante regels op te stellen. Maar de minister van EZ moet alsnog ingaan op de bijbehorende aspecten van het mededingingsrecht want producentenorganisaties willen afspraken kunnen maken zonder bang te hoeven zijn voor een mogelijk ingrijpen van de ACM.

Onderzoek naar inkoopmacht supers

In 2004 verklaarde de Nederlandse mededingingsautoriteit NMA dat het niet nodig zou zijn om de inkoopmacht van de supermarktbranche diepgaand te onderzoeken. Nu – 10 jaar later – is het nodig om dat wèl te doen. De marktconcentratie in de supermarktketen en de inzet van huismerken is namelijk inmiddels sterk toegenomen. De staatssecretaris voor EZ heeft op 6 juni een onderzoek door de ACM aangekondigd [16], maar belangrijk is dat diverse aspecten aan bod komen. Zoals de toename van inkoopmacht in de supermarktbranche in de afgelopen 20 jaar. En de mogelijke effecten van de toegenomen inkoopmacht op productinnovatie, productkwaliteit, productdiversiteit, diversiteit van een productgroep in het schap en op de margeverdeling in de keten.

Kosten en baten

De directe financiële gevolgen van het instellen van een onafhankelijke toezichthouder en de verdere uitwerking van de vier voorgestelde maatregelen zijn relatief gering. Maar de gevolgen daarvan op de lange termijn kunnen zeer groot zijn. De beoogde verandering van de huidige marktstructuur kan er voor zorgen dat de economisch belangrijke agro-nutriketen behouden blijft voor Nederland en dat boeren, tuinders en vissers hier een eerlijke boterham kunnen verdienen.

Voorgestelde maatregelen (uitgebreid)

Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid voor Nederland veilig te stellen via een sterke agrarische sector binnen een eerlijke economie stelt dhr. Geurts het volgende voor:

1. Stel een onafhankelijke toezichthouder aan, die anonieme klachten behandelt van leveranciers, advies geeft over de huidige gedragscode eerlijke handelspraktijken aan afnemers en leveranciers, voorziet in arbitrage van geschillen, onderzoekt of de code wordt nageleefd bij ingediende klachten, de gedragscode eerlijke handelspraktijken handhaaft, sancties oplegt bij overtredingen van de gedragscode en jaarlijks rapporteert over de activiteiten van de toezichthouder.

2. Voeg de uitzonderingsbepaling op het mededingingsrecht, artikel 42 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie juncto artikel 209 van de Gemeenschappelijker marktordening 1308/2013, expliciet toe aan de Nederlandse mededingingswet, net zoals in Duitsland het geval is, of in richtsnoeren zoals in het Verenigd Koninkrijk.

3. Maak duidelijk via een beleidsbrief welke afspraken organisaties van landbouwers en vissers, en in het bijzonder producenten- en brancheorganisaties, kunnen maken, zoals afspraken over productie en gezamenlijke afzet. Afspraken die nu nog verboden zijn door het mededingingsrecht voor andere sectoren.

4. De toenemende inkoopmacht van supermarkten (door marktconcentratie) heeft op de lange termijn gevolgen voor de margeverdeling in de keten en voor de kwaliteit en diversiteit van het productaanbod. Laat hier onderzoek naar doen door bijvoorbeeld de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

5. Ondersteun investeringen in nieuwe voedingsmiddelen en verdienmodellen van MKB-bedrijven en producenten.

Noten:
[1] Titel: ¨“Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen” (34004, nr 2). Al op 19 augustus berichtte de pers uitgebreid over deze nota en waren er interviews met Geurts (NOS, RTL). De nota was echter pas per 1 september algemeen beschikbaar.
[2] Zie bijlage ¨Schema van boer naar bord, invloed in de keten¨ (bron: PBL)
[3] Zie ¨Voorgestelde maatregelen (uitgebreid)¨ helemaal onderaan.
[4] Procedurevergadering 9 september 2014, van 16:00 – 17:15 uur, vc Economische Zaken,
[5] ¨14 november, Tweede Kamer: Rondetafelgesprek over de gevolgen van inkoopmacht in de ‘voedselketen’ (Marktwerking en Mededinging),¨ Supemacht, 15 oktober 2013.   en  ¨Transcriptie, audio en weblinks van rondetafel ‘inkoopmacht’ (14 nov., Tweede Kamer),¨ Supermacht, 16 november 2013.
[6] Aangehaalde CBS-cijfers voor hun marktaandeel in 2013 zijn respectievelijk 33,8%, 28,8%, 20,6% en 16,4% (Aldi & Lidl samen).
[7] De ¨bijkomende kosten¨ (wereldwijd) worden echter niet meegeteld (denk aan faillisementen boerenbedrijven, flexibilisering arbeid, vermindering aantal banen door automatisering, dierenleed bij productie, en natuur- en milieuschade door grondstoffenjacht etc.).
[8] Huishoudens gaven in 1960 gemiddeld 30% van hun inkomen uit aan boodschappen. Twintig jaar later was dat 16% en in 2011 11%.
[9] ¨Oneerlijke handelspraktijken; voldoet bestaande (zelf)regulering?,¨ SEO, januari 2013
[10] FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie) en LTO (Land- en Tuinbouw Organisatie). Website Supply Chain Initiative.
[11] ¨Nederlandse Pilot Gedragscode Eerlijke Handelspraktijken,¨ Officiële Bekendmakingen, 11 september 2013.
[12] Retailers, verwerkers/groothandelsbedrijven en agro-sector.
[13] Het Nederlandse Akkerbouw Verbond pleitte al eerder voor een dergelijke toezichthouder, zie ¨NAV: machtsongelijkheid voedselketen aanpakken door ‘producentenwaakhond’ en telersafspraken,¨ Supermacht, 21 maart 2014.
[14] ¨Mededingingswetgeving: eerlijke prijzen voor de producent?,¨ NAV, 4 maart 2013; ¨Goed bezocht symposium mededingingswetgeving – Agrarische vakbonden en politiek willen meer ruimte voor afspraken en onderlinge samenwerking,¨ 21 maart 2013; ¨Regulation (EU) No 1308/2013 of the European Parliament and of the Council of 17 December 2013 establishing a common organisation of the markets in agricultural products and repealing Council Regulations (EEC) No 922/72, (EEC) No 234/79, (EC) No 1037/2001 and (EC) No 1234/2007 ,”Eur-Lex, 20 december 2013; ¨Producenten Organisaties bieden goede kansen op sterkere marktmacht,¨ NAV, 1 augustus 2014; en ¨Rebalancing Commercial Relations Along the Food Supply Chain: The Agricultural Exemption from EU Competition Law After Regulation 1308/2013,¨ Blockx/Vandenberghe, Eur. Competition Journal 10-2, augustus 2014.
[15] ¨Kamerbrief ´Kader voor erkenning van producenten- en brancheorganisaties en algemeen verbindend verklaring´,¨ Rijksoverheid, 28 mei 2014.
[16] ¨NMa Visiedocument Inkoopmacht (dec 2004)¨ , ¨Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 16 en 17 juni 2014,¨ Rijksoverheid, 6 juni 2014.

Bron:
– ¨Initiatiefnota van het lid Geurts: ´Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen´,¨ Jaco Geurts (CDA), Tweede Kamer nr 34004, nr 2.

(verkorte weblink: https://www.supermacht.nl/?p=4124)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *