1. Regionale samenwerking in plaats van mondiale vrijhandel
Uitgever en activist Walden Bello [1]
gaf in de Volkskrant van 20 maart 2004 zijn mening over regionalisering
met betrekking tot ontwikkelingslanden. Volgens hem heeft vrijhandel de
armoede verdiept en de ongelijkheid vergroot in ontwikkelingslanden,
met als uitzonderingen China en Vietnam die hun enorme economische
groei te danken hebben aan de afscherming van hun lokale markten.
Vrijhandel is alleen gunstig voor de ontwikkelde landen (en de daar
gevestigde grote ondernemingen); daarom pleit hij voor een systeem
waarin de economisch zwakkere landen de vrijheid moeten krijgen hun
markten af te schermen als dat hun ontwikkeling bevordert. De lokale
markt moet de basis zijn van de ontwikkeling, niet de op de export
gerichte industrieën. Daarvoor zijn een aantal zaken nodig en wenselijk.
Ten eerste moet het monopolie van IMF en WTO
worden gebroken: ze moeten gaan samenwerken met organisaties van de
Verenigde Naties zoals de UNCTAD en de ILO. Ten tweede pleit hij voor regionale samenwerking in plaats van mondiale vrijhandel.
Regionale blokken in Azië en Latijnsamerika kunnen dan onderling
handelsverdragen afsluiten. De macht is dan niet langer gecentreerd,
maar verspreid. Dat geeft landen de ruimte om hun eigen strategie te
volgen. Ten derde is in de afzonderlijke landen een demokratische overheid nodig die een actieve en effectieve economische rol speelt, waarbij het maatschappelijk middenveld tegenwicht biedt aan zowel de overheid als de private sector. Als laatste moet de koopkracht
worden hersteld (Bello: "Er zijn genoeg rijken in onze landen") door
effectieve belastingheffing en inkomensherverdeling, moet de
afhankelijkheid van internationale geldschieters worden verminderd en
moet de lokale economie worden versterkt. Bello: "We moeten flexibel
zijn en elementen van de vrije markt combineren met elementen van een
activistische overheid. We hebben geen keuze, er is een sociale
revolutie nodig…"
Samengevat: Regionalisering in het zuiden is een zeer ingrijpend
proces. Heel veel krachten zullen zich hiertegen verzetten en willen de
status quo behouden.
2. Inkoopmacht van supermarkten
In veel westerse landen wordt het grootste deel van het voedsel – verse groente en fruit (FFV) [2]
– via de supermarkt aan de consument verkocht. De markt en de winkel om
de hoek worden steeds meer vervangen door de supermarkt. In
ontwikkelingslanden spelen supermarkten een minder grote rol, maar hun
aantal neemt sneller toe dan in het noorden het geval was. Wereldwijd
zijn veel producenten en leveranciers op de supermarkten aangewezen
voor de verkoop van hun waren, maar hebben weinig
onderhandelingsruimte. Vooral de FFV-producenten zijn kwetsbaar.
Niet alleen worden supermarkten de belangrijkste verkooppunten, het
grootste deel van de markt is ook in handen van een klein aantal
ketens. In de Europese landen zijn dat vijf supermarktketens. Door hun dominante positie en grote marktaandeel
kunnen ze allerlei eisen stellen aan boeren, leveranciers en aan
groothandels van verse en andere producten. De supers willen een zo
hoog mogelijke kwaliteit leveren voor een zo laag mogelijke prijs, maar
betalen niet mee aan de kosten die boeren of leveranciers daarvoor
moeten maken (Bijvoorbeeld door de EurepGap Standaard van de
supermarktketens). De supermarktenketens hebben vaak slechts één
producent/leverancier per productsoort of, zoals in Nederland, één
leverancier voor alle FFV die ze in hun filialen overal in het land
verkopen. En ze contracteren vooral leveranciers die het hele jaar door
'just in time' kunnen leveren, ook wat betreft seizoengebonden
producten. De leverancier moet dus contacten hebben met boeren of
plantages over de hele wereld en zelf het risico dragen wanneer de
levering niet precies lukt.
Druk
Op vele wijzen worden boeren en leveranciers onder druk gezet. Een paar voorbeelden:
• leveranciers moeten betalen om op de leverancierslijst van een supermarkt te staan, zonder dat dit garantie biedt op levering;
• boeren moeten op hun erf op eigen kosten koelcellen en opslagplaatsen laten bouwen;
• leveranciers moeten mee betalen voor reclamefolders, voor gunstige
schapruimte in supermarkten, soms zelfs voor het openen van een nieuwe
supermarkt;
• er zijn vaak geen of te onduidelijke contracten met de leveranciers
zodat supermarkten op het laatste moment de afnamevoorwaarden of
prijzen kunnen veranderen;
• supermarkten betalen slechts weken na levering, wat voor kleine
boeren moeilijk te verwerken is. De supers strijken ondertussen wel de
rente op van het gereserveerde geld;
• supermarkten houden een percentage van de omzet van een product in
omdat ze vinden dat zij ervoor zorgen dat de producent zijn product op
grote schaal kan verkopen.
De supermarkten bundelen hun onderhandelingsmacht ook vaak in een aantal inkoopcentrales.
Het zet de prijzen van verwerkte voedselproducten onder druk. Grote
fabrikanten moeten bijvoorbeeld steeds meer concurreren tegen de
huismerken en zij verhalen hun kosten ook weer op leveranciers en
producenten. Supermarkten krijgen in Europa steeds meer concurrentie
van discounters. Die laatste bieden FFV tegen een lage prijs aan, maar
met minder keuze omdat ze in de groothandel grote partijen opkopen die
laaggeprijsd staan. Supermarkten zetten daarom hun leveranciers weer
verder onder druk om de prijzen laag genoeg te houden.
Dit alles heeft geleid tot marginalisering van veel kleine boeren in zuid en noord en het opheffen van boerenbedrijven. Maar ook tot grootschalige fusies en strategische samenwerkingsverbanden
van grote boerenbedrijven, exporteurs, transporteurs, importeurs en
groothandels. Een deel van de groothandels en de veilingen waar
kleinere boeren gemakkelijker hun producten konden verkopen, is
inmiddels verdwenen. Er zijn nog wel wat kansen voor enkele producenten
die een niche hebben voor hun product of die buiten de grote ketens om
kunnen leveren. En enkele kleinere boeren kunnen toch tot de keten
behoren, waardoor hun afzet soms verzekerd is. Maar dat zijn veeleer
uitzonderingen.
Het milieu en de mensen onderaan de keten
ondervinden het meeste nadeel van de druk op de prijzen. Niet alleen
liggen de marges op de prijzen van FFVt voor de boeren veel lager dan
voor de supermarkten. Op de plantages en de grote boerderijen met
landbouwarbeiders zijn de arbeidsomstandigheden ook vaak erbarmelijk,
vooral voor vrouwen die toch vaker de slechtste arbeidsvoorwaarden
moeten aanvaarden [3].
Maatregelen
De problematiek is complex en moet dus volgens meerdere lijnen worden aangepakt. SOMO stelt maatregelen voor op het gebied van mededingingsrecht;
maatschappelijk verantwoord ondernemen; handel- en
investeringsverdragen; internationale regelgeving over kwaliteit,
sociale en milieunormen om de inkoopmacht, de dominantie en de
onredelijke eisen van de supermarkten terug te dringen.
In de Europese landen zijn de wetten tegen grote
concentraties vooral gericht op de bescherming van de consument tegen
te hoge prijzen en machtsmisbruik. Zolang de supermarkten lage prijzen
bieden die bovendien helpen de inflatie in een land onder controle te
houden, tonen de mededingingsautoriteiten weinig bereidheid om in te
grijpen. Om te komen tot een geschikte wetswijziging is er eerst een
mentaliteitsverandering nodig. In het Verenigd Koninkrijk voert de
coalitie Breaking the Armlock [4] al geruime tijd campagne en het onderwerp staat sinds 2005 op de parlementaire agenda.
Andere beleidsmaatregelen die kunnen helpen:
• een goede wetgeving over contractrechten (verbintenisrecht);
• wetgeving tegen het opkopen of verkopen onder de productieprijs (anti-dumping) en mechanismen om de productieprijs te bepalen;
• wetgeving die misbruik van leveranciers bestraft (zoals verplichte betaling voor plaats op leverancierslijst, reclame of omzetpercentages);
• wetgeving die grote supermarkten verbiedt of ver buiten de stads- of dorpscentra houdt (vestigingswetten);
• verplicht onderzoek naar de mogelijke sociale, economische en milieugevolgen van de vestiging van nieuwe supermarkten (economic needs tests);
• kwaliteitseisen en controle door de overheid ter vervanging van particuliere normen als EurepGap;
• ondersteuning van kleine boeren
bij de verbetering van productieomvang en kwaliteit, de modernisering
van infrastructuur voor productie en transport, en om zich te
organiseren bij productie en verkoop;
• maatregelen voor verbetering van kwaliteit en dienstverlening van lokale en kleine winkels, kleine supermarkten en lokale open markten zodat zij beter de concurrentie met de grote supermarkten aan kunnen.
Op nationaal en internationaal niveau moet er een publiek debat komen over prijsvorming, (particuliere) kwaliteitsnormen en sociale en ecologische aspecten (Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen).
Supermarkten moeten hun verantwoordelijkheid nemen voor de gevolgen van
hun kwaliteitseisen en lage prijzen en de rol van de overheid moet
duidelijker worden.
Internationale verdragen
Ook op het vlak van internationale handel en investeringen moet er van alles gebeuren.
De wereldwijde liberalisering van de handel en investeringen legde de
supermarktketens geen windeieren. De verschillende verdragen en
regelingen verplichten nationale regeringen om zogeheten hindernissen
voor productie en handel in voedselproducten zoveel mogelijk te
verlagen of zelfs af te breken. Intensieve lobby door transnationale
organisaties speelde en speelt een grote rol bij de totstandkoming en
de invulling ervan. De beperkte invloed en mogelijkheden van
ontwikkelingslanden om hun belangen goed te vertegenwoordigen
bestendigen de zwakke positie van kleine boeren en leveranciers in het
zuiden.
Europese standaards:
Veel FFV-producenten in ontwikkelingslanden kunnen niet voldoen aan de
hoge Europese normen voor veiligheid en gezondheid van de Europese
consument en aan de vaak nog hogere normen van afzonderlijke
EU-lidstaten. Het vergt teveel investeringskosten vooraf, een factor
waar ook producenten in de Europese landen zelf mee te maken hebben.
Codex Alimantarius (FAO, WHO):
De bindende standaards van deze VN-organisatie beperken de
exportmogelijkheden van ontwikkelingslanden. De besluitvorming in de
Codex wordt sterk bekritiseerd wegens zijn ondemokratische karakter,
het gebrek aan openheid en de overmatige invloed van grote
ondernemingen. De Codex-standaards zijn een belangrijk referentiepunt
voor verdragen in de WTO (Landbouwverdrag; Sanitary and Phytosanitary
Measures; Technical Barriers to Trade agreement) en gelden daar waar
geen specifieke Europese bepalingen bestaan ('fall-back').
Wereldhandelsorganisatie WTO:
* In het algemeen
mogen de WTO-lidstaten buitenlandse investeerders geen zwaardere eisen
opleggen dan aan binnenlandse investeerders en zijn er beperkingen ten
aanzien van het stellen van eisen voor lokale werkgelegenheid, lokale
of regionale herkomst van grondstoffen en milieu. Dit kan een
belangrijke rol spelen bij plannen van lokale overheden om de economie
van bepaalde regio's te stimuleren.
* De Sanitary and Phytosanitary Measures (SPS) en Technical Barriers to Trade agreement
(TBT) van de WTO beperken de mogelijkheden van het gebruik van het
voorzorgsprincipe gericht op het voorkomen van eventuele risiko's voor
het milieu, de openbare gezondheid en arbeidersrechten. Het
geschillenbeslechtingssysteem van de WTO stelt handel in principe boven
ecologische en sociale uitgangspunten. De Europese Unie weigerde tot nu
toe om de EuropGap-standaard van de supermarktketens – die hoger is dan
de Europese hygiëne-standaards (en daarbij niet voldoet aan de milieu-
en arbeidsnormen van de VN) – te toetsen aan dit SPS-akkoord.
* Het Landbouwakkoord
van de WTO en de onderhandelingen over vernieuwing ervan zijn in het
voordeel van de grote agroconcerns in de ontwikkelde landen en gaan ten
koste van de positie van producenten in ontwikkelingslanden en van
kleine en midelgrote producenten in achtergestelde regio's in het
noorden. De voorstellen over vermindering van exportsubsidies en
binnenlandse steun van de VS en de EU houden de subsidiering van die
grote concerns in stand. Een grondige evaluatie van de gevolgen van de
concentratie en inkoopmacht van de agroketens is dringend nodig.
* Ook de WTO-onderhandelingen over diensten (GATS) hebben betrekking op de handel, distributie en verkoop van FFV. Ondanks een afspraak daarover zijn
de (negatieve) gevolgen van het huidige GATS-akkoord nooit diepgaand
geëvalueerd. Ontwikkelingslanden worden ondertussen onder druk gezet om
hun markten nog verder te liberaliseren.
Slechts de grote supermarktketens hebben voordeel bij de liberalisering
van de distributiediensten en veel kleine, lokale supermarkten zijn
niet opgewassen tegen de concurrentie. Verder wordt achter gesloten
deuren onderhandeld over het vergaand verminderen of ongedaan maken van
overheidsmaatregelen voor toetsing, controle en evaluatie (bijvoorbeeld
de economic needs test [5], vestigingsvoorwaarden, noodzakelijkheidstoets [6] en binnenlandse regulering door technische standaards, kwalificatievereisten en licenties [7]).
Bilaterale of Regionale Vrijhandelsakkoorden:
Deze verdragen moeten inhoudelijk gezien nog meer liberalisering
opleveren dan de WTO-akkoorden. Ze bieden speciale bescherming aan
buitenlandse investeerders: buitenlandse investeerders moeten tenminste
gelijk worden behandeld als lokale bedrijven. Dit kan van invloed zijn
op vestigingsplannen, stimuleringsbeleid door overheden en op
loongesubsidieerde commerciële initiatieven.
Samengevat: het speelveld werd en wordt ingericht ten behoeve van
maximale winst voor de grootste "spelers", zoals Wal-Mart – de grootste
particuliere werkgever in de VS. Het bereiken van een "gelijk
speelveld" (level playing field) zal nooit worden bereikt zonder zware
gevechten (zie de onderhandelingen binnen de Doha Ronde van de WTO) .
3. Regionalisering en belemmeringen door supermarkten en wetgeving
De mogelijkheden voor regionale ontwikkeling van productie, handel en
verkoop van vers fruit en groente (FFV) worden voornamelijk ingekaderd
door de inkoopmacht van de supermarktketens en door internationale en
nationale wet- en regelgeving. De belangrijkste vraag is: Wat wil je
met de regio?
Voor een geheel zelfvoorzienende regio is – om met Walden Bello te
spreken – een sociale revolutie nodig. Voor een grotendeels
zelfvoorziendende regio geldt hetzelfde, maar wordt tevens een actieve
solidiare verantwoordelijkheid gevraagd ten aanzien van regio's met
minder mogelijkheden voor ontwikkeling. Tenslotte zal een deel van de
FFV daar vandaan komen. Een meer beperkte opzet, namelijk de
geleidelijke versterking van de economische en sociale positie van het
rurale land en van veelzijdigheid en kleinschaligheid, ligt meer voor
de hand. Hier spelen verschillende concepten een rol.
Streekproducten en andere waren
Een aantal Nederlandse activiteiten heeft betrekking op de levering, distributie en verkoop van FFV en van de zogenaamde streekproducten.
Dit concept gaat uit van dienstverlening op maat, van economische
rentabiliteit van lokale of regionale bedrijven en – impliciet – van de
welwillendheid en mogelijkheid van de consument om een hogere prijs te
betalen voor het product en om zich te binden aan de eigen regio.
De productie, marketing en levering van streekproducten lijkt geen
grenzen te stellen aan de algemene marktwerking zoals deze tot
uitdrukking komt in bijvoorbeeld de dwang tot schaalvergroting, met
alle problemen van dien. Het is onmogelijk om te concurreren met de
supermarktketens. Elke succesvolle niche-ontwikkeling wordt onmiddelijk
overgenomen of gekopieerd door de supers. En de in de regio gevestigde
supermarkten zullen altijd in staat blijven om een groot aantal
consumenten aan te trekken. Zal het stellen van grenzen aan de groei
door vaststelling van maximale omvang van bedrijven en afzetmarkt (de
regio van oorsprong…?) en van de bedrijfsvorm (coöperatie of
gelijkwaardig samenwerkingsverband van particuliere bedrijven en
consumentengroepen zonder winstoogmerk) enig soulaas bieden…?
Een andere insteek bij regionalisering is de nadruk op het beperken van voedselkilometers (Wat is het hele energieplaatje… ?), de productie en verkoop van biologische waar, van vergeten groenten en van fair trade producten.
Ook op die gebieden zijn de supers bezig om marktaandeel te verwerven.
Daarbij is de nieuwe trend om supermarktformules te ontwikkelen die
inspelen op de (al dan niet kunstmatige) veranderde behoeften van de
consument. Grote supers zullen overdekte "versmarkten" opzetten voor de
traditionele keuken en voor de snelle gezonde hap met FFV die worden
aangeleverd door boeren uit de omgeving (Ook zullen ze meer dan nu al
het geval is allerlei "overige diensten" aanbieden). Op dit moment zijn
de supers in de weer met zelfontworpen gezondheidslabels en -standaards
en met het opnemen in hun assortiment van biologische en fair
trade-producten. Daar is namelijk vette winst te behalen. Onderwijl
blijven de (lokale) boeren onderhevig aan dezelfde pressie!
Buurtsupers
Andere initiatieven, zoals de 'buurtsuper'
kunnen alleen onder bepaalde voorwaarden blijven voortbestaan. Nodig
zijn lage arbeidskosten (door de inzet van vrijwilligers, stagiaires,
bewoners van zorginstellingen) en een gegarandeerde aanvoer van de
meeste producten uit het assortiment (buiten eventuele regionale FFV
om), maar ook het succesvol afslaan van eventuele juridische aanvallen
door grote ondernemingen op overheidssubsidies en regionale
ontwikkelingsplannen. Diverse internationale verdragen verplichten
nationale en lokale overheden namelijk om alle hindernissen voor
'vrije' handel en investering door grote ondernemingen tegen te gaan
(zie boven). Via hun hoofdkantoren zijn transnationale ondernemingen in
staat om ''concurrentievervalsende'' overheidssubsidies aan te vechten
indien hen het dat uitkomt. Ook kunnen ze ingaan tegen ongunstige
vestigingseisen (bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheid of
milieu). Overheden neigen er over het algemeen toe hun beleid zó vast
te stellen dat de kans op eventuele geschillen bij voorbaat nihil is.
Toetsen en afnemende beleidsruimte
Bepalingen van de VN (Codex Alimentarius), de WTO (Landbouwverdrag;
Sanitary and Phytosanitary Measures; Technical Barriers to Trade
agreement; Dienstenakkoord) en Investeringsverdragen leggen beperkingen
op aan productie, handel, import, export, distributie en verkoop van
FFV. De huidige ronde van WTO-onderhandelingen is bedoeld om te komen
tot nog verdergaande 'vrijmaking' van overheidsbemoeienis voor handel
en economie. Bij de onderhandelingen over diensten gaat het
bijvoorbeeld om de zogenaamde Noodzakelijkheidstoets en de Economic
Needs Test. Vergelijkbare regelingen zijn al opgenomen in de Europese
Diensten Richtlijn.
Noodzakelijkheidstoets
De Noodzakelijkheidstoets is een erg ondemokratisch gereedschap. Het
gaat ervan uit dat overheidsmaatregelen – dus ook op regionaal vlak –
geen overbodige hindernis mogen opleveren voor 'handel', ofwel voor
buitenlandse investeerders. Volgens de Europese variant uit de Europese
Diensten Richtlijn mogen overheidseisen voor grensoverschrijdende
dienstverlening niet discriminerend zijn (bijvoorbeeld op basis van
nationaliteit), moeten ze noodzakelijk zijn (gebaseerd op openbaar
beleid, of op bescherming van de openbare veiligheid, gezondheid en
milieu), en moeten ze proportioneel zijn (de eisen moeten passend zijn
voor het te bereiken doel). Het is de vraag hoe de preciese concrete
uitwerking wordt van deze bepalingen en of huidig overheidsbeleid
gericht op de versterking van de regionale economie of van sociale
voorzieningen zal worden teruggedraaid. In elk geval hebben de
lidstaten 3 tot 5 jaar om de bepalingen uit de Dienstenrichtlijn om te
zetten in nationaal beleid.
Economic Needs Test
Een belangrijk gereedschap voor lokale en provinciale overheden –
namelijk de Economic Needs Test – is door de Diensten Richtlijn buiten
werking gesteld. Deze toets verschafte de mogelijkheid om investeringen
te weren die grote negatieve economische, sociale en/of ecologische
gevolgen hebben. In de preambule van de Europese Diensten Richtlijn
zijn een aantal relevante uitzonderingssituaties opgenomen, zoals de
mogelijkheid om beperkingen op te leggen aan investeringen in of bij
natuurgebieden, en de bepaling dat alle plannen voor de bouw van
hypermarkten ('weidewinkels') afzonderlijk moeten worden getoetst aan
bestaande bestemmingsplannen. Aangezien de preambule de intentie van de
ondertekenende lidstaten weergeeft, moet de praktijk aantonen of deze
uitzonderingen werkelijk stand houden! Vaak blijkt de werking van
wetten en regelingen namelijk pas na juridische toetsing.
Net als bij de Noodzakelijkheidtoets is het bij
de Economic Needs Test aan lokale overheden, maatschappelijke groepen
en kleine bedrijfjes om tijdens de implementatieperiode te proberen de
(positieve) beleidsruimte "op te rekken". Belangrijk is om te weten hoe
stevig de uitzondering van de Economic Needs Test is met betrekking tot
vestigingsplannen voor hypermarkten en of deze overheden daadwerkelijk
in staat stelt nieuwe grote supermarktinvesteringen te weren uit hun
regio [8]. In het Verenigd Koninkrijk ging een
actieve beweging zelf aan de slag met het uitvoeren van Economic Needs
Testen tegen de leegloop van het rurale land. Hun vraag: welke sociale,
economische en milieurelevante gevolgen heeft het als een bedrijf zich
hier wil investeren?
Men kan er ook voor kiezen om ruimte te bevechten voor regionale
productie en verkoop van producten die niet voldoen aan de normen die
alleen de grootschalige productie en de internationale handelspartners
bevoordeelt. Zo zijn wortels die niet een bepaalde grootte of kleur
hebben ook lekker en gezond, evenals de groene Senegalese tomaat en
misschien zelfs de rauwmelkse kaas. Staten zouden onderling afspraken
kunnen maken voor uitzonderingen over voedselveiligheid waarbinnen dit
alles mogelijk is (mutual recognition principe). Zoals met alles vergt
dat een zeer actieve maatschappelijke inzet die niet alleen door
overwegingen vanuit het perspectief van de consument wordt geleid.
Zie voor de opzet en programma van de workshop: http://www.globalternatives.nl/ws-regio2
Noten:
[1] Ontleend
aan een interview door Pieter Hilhorst in de Volkskrant van 20 maart
2004: "De valse profeten van de vrijhandel – Interview met Walden
Bello" (http://www.tni.org/detail_page.phtml?page=interviews_valseprofeten). Meer over Walden Bello is te vinden op http://www.tni.org/detail_page.phtml?&publish=
Y&int02=&pub_niv=&workgroup=&text02=&text03=fellows&lang=&text10=fellows_bello&menu=13b <Terug>
[2] De inhoud
van dit hoofdstuk is ontleend aan het artikel "Geen plaats meer voor
kleine en arme boeren – de rol van supermarkten" van Myriam vander
Stichele, in MO Noordzuid Cahier van 1 maart 2006 (http://www.mo.be/index.php?id=61&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=824). <Terug>
[3] Op 23 april
2007 bracht ActionAid (GB) een rapport uit over supermarktmacht,
getiteld "'Who pays?' – How British supermarkets are keeping women
workers in poverty". Het is te vinden op http://www.actionaid.org.uk/doc_lib/actionaid_who_pays_report.pdf.
Veel grote supers doen zich 'groen' voor maar houden zich niet aan hun
eigen gedragscodes, zie bijvoorbeeld "6p a T-shirt. 30p an hour for
shelling cashews. Supermarkets accused of exploiting women," door Terry
Macalister in The Guardian van 23 april 2007 (http://business.guardian.co.uk/story/0,,2063414,00.html). <Terug>
[4] Deze
coalitie van 17 boeren-, consumenten-, ontwikkelings- en
milieuorganisaties in het Verenigd Koninkrijk staat een strictere
overheidscontrole voor op de handelspraktijken van de grote
supermarktketens, met name gericht tegen de onredelijke eisen die ze
aan boeren en telers overal ter wereld stellen (http://www.breakingthearmlock.com/). <Terug>
[5] Toetsing van vestigingsplan op mogelijke sociale, ecologische en economische gevolgen. <Terug>
[6] Overheidsmaatregelen mogen niet meer belasting betekenen voor handel dan "noodzakelijk"… <Terug>
[7] Domestic Regulation. <Terug>
[8] Op 23 april
adviseerde adviesburo McKinsey aan de staatssecretaris voor Economische
Zaken om in Nederland de bouw toe te staan van 50 hypermarkten ter
vervanging van kleine (specialistische) winkels en supermarkten. Dit
zou noodzakelijk zijn voor de groei van de productiviteit en de
economie… In juni zal blijken of de staatssecretaris dit advies
overneemt in zijn nota "Een innoverender, concurrerender en
ondernemender economie" ! <Terug>
Meer over de macht van supermarkten en de gevolgen daarvan op de website www.supermacht.nl
Hier is bijvoorbeeld "Wat is er mis
met supermarkten?" te vinden, een bewerkte vertaling van het dossier
"What's Wrong with Supermarkets" van de Britse organisatie Corporate
Watch. (https://www.supermacht.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=38&Itemid=64).
Zie ook het voortreffelijke
SOMO-rapport "Who reaps the fruit? Critical issues in the fresh fruit
and vegetable chain" van december 2005 (http://www.somo.nl/html/paginas/pdf/FFV_2005_EN.pdf).
(Ik viel vandaag in voor Myriam vander
Stichele, onderzoekster bij SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale
Ondernemingen), die verhinderd was te komen. Zij voorzag me van
materiaal en aanwijzingen om deze spreekbeurt voor te bereiden. Sinds
een aantal jaar houd ik me bezig met de Wereldhandelsorganisatie vooral
door de uitgave van de WTO.ZIP nieuwsbrief (http://www.stelling.nl/trouble) en sinds kort ook met de macht van supermarkten (https://www.supermacht.nl)).